‘De traagheidswet van de poëzie’, recensie door Andreas Langenbacher

Neue Zürcher Zeitung, 27 juni 2014

Een bloemlezing van Erik Lindners poëzie

Van de Nederlandse schrijver Erik Lindner is voor het eerst een bloemlezing verschenen met in het Duits vertaalde gedichten. Ze cirkelen om het thema van poëtische en vitale traagheid.

Het woord ‘acedia’ stond in de oudheid eenvoudigweg voor zorgeloosheid, nonchalance of voor al te menselijke luiheid. Het was het gestaag over de wereld verbreidende christendom dat acedia bestempelde tot hoofdzonde van de traagheid. Albrecht Dürers beroemde gravure Melencolia I is al een doorwrochte allegorie op de gehechtheid aan een troosteloos naar binnen gekeerd vergankelijk bestaan. Een gevallen engel, neerslachtig gebogen over verscheidene aardse instrumenten. Zijn grote hangende wieken duiden op een vleugellamme weltschmerz.

Nach Akedia heet de eerste door Rosemarie Still in het Duits vertaalde bloemlezing van gedichten van de in 1968 in Den Haag geboren Nederlandse dichter Erik Lindner. De titel is treffend gekozen, want acedia komt bij Lindner niet alleen voor in titels en beeldmotieven. Zijn artistieke zelfbesef en poëtica lijken veel meer betrekking te hebben op een positieve, wereldlijke traagheid. Op een acedia die een nieuwe onbekommerde onschuld opwekt. ‘De traagheid niet verbloemen, / de vluchtigheid te lijf gaan,’ heet het programmatisch in een van de vele gedichten waarmee Lindner ons blootstelt aan intentieloze momenten van waarneming. En daarmee aan de milde gravitatie van dingen die vluchtig oplichten: ‘De arm van een heftruck steunt op de grond. / Zwaluwen die diep duiken zitten stil op een hek. / Rupssporen over het veld. Snel rennende fazanten. / Palets op modder. Een boomstronk kronkelt als touw. / Verkoolde stukjes papier trekken door de lucht.’

Als je Erik Lindners gedichten leest, vraag je je veelvuldig verwonderd af wat deze rijmloze, beeldkrachtig ongelijksoortige verzen eigenlijk bijeenhoudt. Ze bestaan immers veelal uit aaneengeregen opsommingen en paratactische reeksen van waarnemingen. Daar kunnen ook ritmiserende woord- en zinselementen toe behoren, want voor Lindner hoort het medium van de waarneming bij het membraan van het waarneembare. En dat tot het punt waarop ook het observerende bewustzijn weer behoort tot de fenomenale wereld.

Acedia werd vroeger wel gezien als een monnikenziekte. Als verstrooidheid en gebrek aan concentratie op God. Van kloosterramen waaraan de door acedia bevangen monnik zich nog kan vastklampen om zijn ongehoord verstrooide nieuwsgierigheid naar de wereld in toom te houden is bij Lindner geen sprake. Zijn waarnemingsvensters bieden steeds een doorkijk op een eigengerechtig beelden oproepende contingentie: ‘Het is niet waar / je staat maar / stil voor een ruit / is de plaats haast af / als kwam het beeld door / dat je langskwam.’

Zo ontstaan Lindners poëtische composities, kijkend door een kaleidoscoop die een vreemde hand ronddraait, waarin rondzwervende indrukken zich verdichten tot aandacht. Een komen en gaan van alledaagse toevalligheden, die botsen en samenvallen en als los vijlsel onder een onzichtbare magneet een figuratief geheel vormen. In zo’n taalwereld krijgt het instrument van de melancholie bij Lindner nieuwe context en glans.

‘Waar het om gaat is niets dan dat het ergens klopt,’ schrijft Lindner aan het begin van een gedicht dat de titel Legitimaties draagt. Hoe vaag dat ook mag klinken, het slaat de spijker op zijn kop. Toen Walter Benjamin er ooit eens op werd aangesproken dat hij vaak ‘op een bepaalde manier’ zei, zou hij hebben benadrukt dat die uitdrukking belangrijk voor hem was, omdat die een teken of voorteken is van een zich vormende opvatting. Scherpzinnig en beheerst weet Lindner steeds weer eenvoud te verenigen met verfijndheid. En zo loopt er in het laatste gedicht van deze heuglijke dichtbundel zelfs een vlieg over de tafel als een aanschouwelijk gemaakte kennistheorie. Laat hem maar wegvliegen, want zijn lome gebrom voert ons – zoals bijna ieder gedicht van Erik Lindner – ongetwijfeld van Acedia naar Arcadië.

Andreas Langenbacher (vertaling: Elbert Besaris)