‘Dampf überm Asphalt’, recensie Nico Bleutge

Süddeutsche Zeitung, 8.10.2013

Damp boven het asfalt

Gedichten van de Nederlander Erik Lindner

Je hoeft geen landschapsschilder te zijn om hemel, bergen en velden in beeld te brengen. In zijn schilderij People in the Sun toont Edward Hopper een groepje mensen voor een bergrug. Maar de sfeer van het beeld is vreemd. Alle dingen lijken losgeweekt uit hun alledaagse context. Ze zijn veranderd in een spel van lijnen en kleuren, alsof ze deel uitmaken van een geometrische schikking. Niet voor niets luidt een van Hoppers bon mots: ‘Ik wilde niet zomaar mensen in een bepaalde pose schilderen. Wat ik eigenlijk wilde schilderen, was het zonlicht op de zijgevel van het huis.’

Van tijd tot tijd doen de gedichten van de Nederlandse dichter Erik Lindner bij het lezen denken aan de vormsterke schilderijen van Edward Hopper. Sommige regels wekken de indruk dat iemand heeft geprobeerd taal te bedenken voor wat hij bij Hopper heeft gezien. Niet dat Lindner met klassieke vormen speelt, maar de elementen van zijn gedichten – lommer en bruggen, mensen en etalages, fabriekshallen, boten en heftrucks – zijn steevast uit hun context gehaald. Consequenties of de relatie van oorzaak en gevolg hebben voor Lindner geen prioriteit. Hij choreografeert veeleer zijn woorden naar figuren en ritme. Zo kan een zin als ‘polsen buigen mee met de wandelstokken’ onverhoeds naast de woorden ‘de klappen van een wapperende vlag’ staan.

Vaak is het het licht of zijn het spiegelstructuren die Lindner voor zijn composities inzet. Zulke momenten ondergraven niet alleen vertrouwde denkbeelden, ze leggen ook nieuwe verbanden. Zo heb je een kustlijn, boeien en twee lampen die een binnenzee beschijnen, en voor je het weet geven de lichten hun opzet prijs, ‘glinsteren de diepte kapot / lijnen het vaste land met het schiereiland aan het eiland / werpen de luiken uit de kiosken in de plantsoenen / de mensen dicht aan de waterkant op het plein.’ Als je nieuwe structuren smeedt, hoef je het gevoel voor schoonheid nog niet te verliezen, zo blijkt. De gedichten doen soms aan als evenwichts- of draadconstructies, die Lindner met goed doortimmerde taalelementen uiterst bekwaam op scherp zet.

Keer op keer heeft hij ook oog voor de woorden zelf, maar vervalt geen moment in didactiek en gedwongen zelfreflectie. ‘Herstel wat veraf is. Onderdruk wat / vooraan staat’, noteert hij ergens. Dat doet in de verte denken aan een regel van de Duitse dichter Helmut Heißenbüttel. Die schreef eens over de ‘taal van een stilleven van Picasso’ die ‘plotseling verstaanbaar’ was. Misschien droomt Erik Lindner net als Helmut Heißenbüttel de droom van de gelijktijdigheid van alle beelden en van de ‘perspectieven van de opeengestapelde herinneringen’. Zo nu en dan merk je aan de in 1968 geboren Lindner dat hij een tijd lang als programmeur heeft gewerkt, hij koestert net als Heißenbüttel een voorliefde voor een eenvoudige, heldere zinsbouw. Maar waar hij zijn gedichten titels gaf als Combinaties of Topografieën, stuurt Lindner niet aan op de idee van een aperspectivische wereld.

In zijn gedichten zijn juist overblijfselen van epifanieën te ontdekken. Of het is dat er op het strand een paar laatste stenen ‘gloeien’, of dat elke waterdruppel het licht als een ‘contactlens’ bundelt: Erik Lindner weet niet alleen de patronen in onze taal en waarneming te ontzenuwen, hij slaagt er ook in om de zin voor het mogelijke te scherpen. Rosemarie Stills vertalingen maken een gedegen indruk; sporadisch laat ze Lindners taal in het Duits nog ascetischer klinken dan die toch al is. ‘Je moet koud zijn / om iets te tonen’, staat er ergens. Wat een geluk dat Erik Lindner met deze techniek zelfs het vuur doet oplaaien en dat er damp boven het staat. Nico Bleutge (vertaling Elbert Besaris)